De evacuatie van vreemdelingen naar Frankrijk[1]

 

De evacuatie van de interneringscentra

 

De meeste mannen werden in Merksplas ondergebracht, in een ander gebouw dan dat waar de Joodse vluchtelingen werden opgevangen. Andere Joden werden in centra ondergebracht zoals dat van Marchin (dat moest het centrum voor vluchtelingen vervangen), Marneffe (dat ook vluchtelingen opving) of Nijvel. Misschien waren er nog andere interneringscentra, voornamelijk in een aantal gevangenissen. Toen de vijandelijkheden losbarstten, werden alleszins nog tientallen illegalen over verschillende gevangenissen van het land verspreid. In Antwerpen, Gent, Brugge en Leuven, en waarschijnlijk ook in andere Belgische gevangenissen, werden ze samen met verdachten en onderdanen van vijandelijke mogendheden opgesloten, waarschijnlijk op bevel van de minister van Justitie. Het is onbekend met hoeveel ze op 10 mei 1940 waren, maar het ging ongetwijfeld over vijfhonderd tot duizend mensen.

 

Op 10 mei 1940 telde de gevangenis van Merksplas 353 mannelijke buitenlandse geïnterneerden. Zij zaten samen in interneringscentrum I. Daar moeten we de 109 illegale buitenlanders bijtellen die in het centrum voor sociaal verweer waren geïnterneerd. Die vormden interneringscentrum II, waarvan de samenstelling minder goed gekend is. In centrum II zaten namelijk heel veel verschillende nationaliteiten samen. Wel weten we zeker dat er 23 Joden bij waren. Die kwamen bijna allemaal uit Midden- en Oost-Europa 161. Zij konden worden geïdentificeerd omdat het register van het interneringscentrum hun godsdienst vermeldt.

Op dat ogenblik herbergde het interneringscentrum voor vrouwelijke vreemdelingen van Sint-Andries-Brugge 72 vrouwen, van wie ongeveer drie vierden Israëlische, en twee baby's . Bij het begin van de vijandelijkheden brak er onder de bevolking van centrum I (en misschien ook onder die van centrum II, maar daarover hebben we voor wat die fase betreft geen informatie) toch wat onrust uit. De bewoners waren waarschijnlijk nerveus als gevolg van de gebeurtenissen omdat ze vreesden in handen van de Duitsers te vallen. Dat laatste gold zeker voor de Joodse geïnterneerden. De gevangenisdirecteur maande hen aan om rustig te blijven, maar kon nog geen uitsluitsel geven over hun lot. Die vraag werd de volgende dag beantwoord.

Op 11 mei 1940 om acht uur ‘s ochtends vergaderde de directie van de strafinstelling van Merksplas, waarvan interneringscentrum I deel uitmaakte, om te bespreken hoe ze kon voldoen aan de beslissing van de minister van Justitie om de instelling naar de kolonie van het West-Vlaamse Ruiselede, in de buurt van Tielt, te verhuizen.. Die bestemming werd ongetwijfeld ingegeven door de recente beslissing van de regering om daar een enorme interneringsorganisatie op te richten. Daar moesten drieduizend mensen worden opgenomen, maar we weten niet of de werken daar rond waren (of dat er zelfs maar mee was begonnen). Tegen drie uur ‘s middags stond een konvooi vrachtwagens klaar om Merksplas onder leiding van adjunct-directeur Meertens te verlaten. Tweehonderd vijftig geïnterneerden en een deel van de documentatie werden nog die dag naar Ruiselede overgebracht. Een dag later begeleidde gevangenisdirecteur Firmin Van Waerebeke de rest van de gevangenen (een honderdtal mensen) naar Ruiselede. Voor zijn vertrek droeg hij de directie van de instelling over aan adjunct-directeur Jacquemijn. Maar er kwam nog een contingent van Merksplas in Ruiselede aan: de geïnterneerden van interneringscentrum II, die in de instelling voor sociaal verweer zaten. Van de 112 mensen die op 11, 12 en vooral 13 mei werden overgebracht, konden er onderweg 17 ontsnappen. Ongetwijfeld waren dat voor een deel Duitse Joden  In totaal kwamen er 446 geïnterneerden uit Merksplas in Ruiselede aan. Daar liepen de mensen van centrum I en II inmiddels door elkaar. Op 15 mei kreeg Ruiselede nieuwe orders. Herman Bekaert gaf per telefoon het bevel om het contingent over de Franse grens, in Tourcoing, terug te trekken . Omdat men toch wat tijd nodig had om deze nieuwe tocht te organiseren, was het contingent pas de volgende ochtend klaar om te vertrekken. Omdat de vrachtwagens waren gemobiliseerd om de archieven te transporteren, moest het traject deze keer te voet worden afgelegd, toch tot het station van Beernem, op vijf, zes kilometer van de kolonie, waar een trein klaarstond. Het bewakingspersoneel en een peloton van 56 soldaten, dat onder het bevel stond van een luitenant, escorteerden de colonne. Omdat er tussen Merksplas en Ruiselede verschillende mensen waren gevlucht, werd de geïnterneerden verteld dat het escorte het bevel had gekregen om iedereen neer te schieten die nog probeerde te vluchten. De documenten vermelden geen enkel incident tijdens de voettocht. Het hele contingent werd in elk geval op de 22 goederenwagons van de trein naar Tourcoing gezet. De 46 bedienden en bewakers en de 128 familieleden die hen begeleidden, kregen trouwens geen voorkeursbehandeling. Het konvooi zette zich om 9.10 uur in beweging.

Wat later stopte de trein in Brugge om een contingent uit het centrum van Sint-Andries-Brugge aan boord te nemen. De 72 vrouwen die bij het uitbreken van de vijandelijkheden geïnterneerd waren, kregen op 11 mei het gezelschap van tien vrouwen uit de gevangenis van Brugge. Daarna kwamen er nog enkele andere geïnterneerden bij .

Van de 86 vrouwen die op de avond van 14 mei in Sint-Andries zaten, bleven er twee met hun baby's achter. En dus namen 84 vrouwen, samen met de geïnterneerden van Merksplas, de trein naar Frankrijk. Het konvooi vorderde bijzonder langzaam. Zo langzaam zelfs dat het de Franse grens pas na valavond bereikte. Tot grote verbazing van Firmin Van Waerebeke, die het konvooi vergezelde, stopte de trein niet in Tourcoing, maar in Roubaix. Daarna ging het verder naar Atrecht, waar de levensmiddelen voor de geïnterneerden zich bevonden. Maar de trein zette zijn weg verder zonder de levensmiddelen op te laden. Van Waerebeke probeerde in de volgende stations aan rantsoen te geraken, maar niemand wou iets aan “die Moffen” geven. Het Franse leger wou wel levensmiddelen afstaan, maar dan alleen voor de begeleiders. Het konvooi trok dus verder naar het zuiden zonder dat de geïnterneerden sinds hun vertrek iets hadden gegeten, klaarblijkelijk omdat de Belgische autoriteiten slecht georganiseerd waren en de Fransen weigerden om proviand af te staan.

Uiteindelijk kon Van Waerebeke bij hun aankomst in Mans vlees en brood voor de geïnterneerden bemachtigen. Dat was op 18 mei om zes uur ‘s avonds, dus bijna zestig uur na hun vertrek uit Ruiselede. Enkele uren later stopte de trein in La Fléche, in het departement van de Sarthe. Iets voor middernacht kwam de onderprefect de 84 vrouwen die in Brugge waren opgestapt, en hun persoonlijke dossiers ophalen. Deze mensen werden in 1942 op transport gezet naar de Dossinkazerne in Mechelen en van daaruit naar de vernietigingskampen in Polen.

 

[1] Bron: uittreksel uit “ Gewillig België “ van Rudi Van Doorslaer (red.) Emmanuel Debruyne, Frank Seberechts, Nico Wouters

Eindverslag van een onderzoek uitgevoerd door het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en hedendaagse Maatschappij in opdracht van de Federale regering en op vraag van de Belgische Senaat, 2004-2007.