Aankoop gronden
Reeds in 1902 startte het Ministerie van Justitie met de bouw van de instellingen. De werken werden beëindigd in 1914.
Het terrein bestond uit twee delen: enerzijds de gronden tussen de steenweg ‘ de Bruges a Nieuport’ en de zandweg.
Anderzijds een perceel langs de ‘ zandweg’. De prijs van de gronden bedroeg 59.561,5 Fr. Voor de gebouwen werd 7500 Fr betaald, voor de bomen en hagen en andere omheiningen werd 952 Fr betaald.
Aan de landbouwers-pachters, Henri Vermeulen en Victor Nollet werd respectievelijk 300 en 800 Fr schadevergoeding uitbetaald. De pachters moesten hun gronden ter beschikking stellen na de oogst en de weiden en gebouwen op 1 oktober 1901. De tuinbouwgronden pas op 25 december 1901. Het bestuur van de Burgerlijke Godshuizen kreeg gratis toegang tot haar gronden, gelegen tussen die twee percelen. De Belgische staat bekwam een recht van optie gedurende 10 jaar gelegen naast de ‘ gravier’, die parallel liep met de spoorweg Brugge-Oostende.
Nog datzelfde jaar werden de gedetineerden van het toevluchtshuis te Brugge naar de nieuwe instelling Sint-Andries-Brugge overgebracht. In december 1920 volgden de gedetineerden van het bedelaarsgesticht. In 1916 werd in de Rijksweldadigheidskolonie te Rekem een bedelaarsgesticht en een toevluchtshuis voor vrouwen geopend. Bij het opdoeken van deze instellingen werden de gedetineerden overgebracht naar Sint-Andries-Brugge.
De gedetineerde vrouwen van het bedelaarsgesticht en het toevluchtshuis deelde men in twee categorieën in, nl. de ‘normale’ en de ‘invalide’ vrouwen, die ook fysiek van elkaar werden gescheiden. Een vrouw was invalide wanneer ze zwakzinnig was, aan een specifiek dieet onderworpen was of niet bestand was tegen het gewone gevangenisregime.