Voorgeschiedenis
In 1805 werden er in Brugge twee instellingen opgericht die tot doel hadden de bedelarij en de landloperij te bestrijden.Bij departimentaal besluit van 1 april bracht de prefect in het St-Niklaas godshuis een maison de repression onder. Men bracht er verschillende categorieën landloopsters en bedelaars onder.
a) alle landloopsters en bedelaressen die zich op het grondgebied van Brugge bevonden
b) Zij die zich op het grondgebied van het Leiedepartment bevonden en waar de onderstandswoonst werd aangenomen door de stad Brugge. Op dezelfde dag werd in het gebouw " de Magdalena " een public werkhuis geopend.
Waar vroeger het werkhuis was zijn er nu studentenstudio's. Het washuis in de Werkhuisstraat
Bij K.B. van 19 maart 1866 werd het bedelaarsgesticht (gevestigd in het gebouw de Magdalena’) aangeduid voor de detentie van landlopers en bedelaars ouder dan 18 jaar uit de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Op 24 maart 1881 ging minister van Justitie Bara over tot de afschaffing van het bedelaarsgesticht te Brugge. Bijna één jaar later kregen de gebouwen een nieuwe bestemming. Daar de landbouwkolonies te Merksplas en Hoogstraten niet uitgerust waren voor de opvang van zwangere landloopsters en bedelaressen werden deze vrouwen naar het bedelaarsgesticht te Brugge overgebracht. Ook de opvang van de niet-zwangere vrouwen in de verschillende landbouwkolonies liet te wensen over.
Hierop besliste de minister van Justitie dat alle vrouwelijke landloopsters en bedelaressen vanaf 14 september 1882 opgesloten zouden worden in de gebouwen van het bedelaarsgesticht te Brugge. In de praktijk werd deze richtlijn niet nageleefd. Om aan deze wantoestanden een einde te maken verstuurde de minister verschillende omzendbrieven.
Aangezien het K.B. van 19 maart 1866 geen adequate oplossing bood voor het landlopers- en bedelaarsprobleem werd op initiatief van minister Lejeune op 27 november 1891 een nieuwe wet betreffende deze materie gestemd. Deze wet voorzag in de scheiding van twee categorieën bedelaars en landlopers. Enerzijds erkende men een categorie die zich beroepshalve aan de bedelarij en landloperij overgaf. Zij weigerden op een ‘eerlijke’ wijze hun brood te verdienen. Deze groep werd voortaan ondergebracht in een bedelaarsgesticht. Anderzijds was er de categorie landlopers en bedelaars die door omstandigheden (ziekte, ouderdom en beroepsongeschiktheid) als toevallige landlopers en bedelaars werden aangeduid. Deze gedetineerden kregen een onderkomen in een toevluchtshuis.
In uitvoering van deze wet richtte men in de voorgebouwen van het bedelaarsgesticht te Brugge een toevluchtshuis op. Van een strikte scheiding tussen de beide instellingen was echter geen sprake, wat tot meerdere incidenten leidde. Om aan deze toestand een einde te maken ging de overheid over tot de aankoop van een terrein van 5 ha., gelegen in Sint-Andries-Brugge.